Theorie
De meeste voedselproducten van de bodem komen van de klei- en zavelgronden. In de onderstaande kaart is te zien waar deze gronden in Friesland aanwezig zijn. In het onderstaande theoretische kader wordt de problematiek van de kleibodem weergegeven. Hiervoor is een interview gehouden met Anne de Vries. Hij heeft een loonwerk- en akkerbouw bedrijf bij Sint Anne-parochie.

De kleibodem krijgt zijn structuur door het organischstof vermogen. Hoe meer organische stof er in de kleigrond aanwezig is, hoe beter de structuur. De structuur van de bodem heeft in de loop der jaren problemen gekregen door zware mechanisatie (het gebruik van zware machines) en bodemverarming (Wouda, 2019). Voor zaaien, poten, landbewerking en oogst worden zware machines gebruikt. Deze machines zorgen voor verdichting van de bodem en daarmee verandert de bodemstructuur (Wouda, 2019). Ten tweede daalt het organisch stofgehalte door de gewassen die van de kavels worden afgehaald (Moolenaar & Hanegraaf, 2019). En als laatste speelt er binnen de noordelijke kleischil verzilting op. Verzilting is het geleidelijk toenemen van de hoeveelheid zout in de grond. Dit komt bijvoorbeeld door overspoeling van de zee. Door een toename van verzilting wordt het chloridegehalte hoger en daardoor kunnen niet alle gewassen meer geteeld worden (Reindsen, 2018).
Bodemverdichting
Bodemverdichting zorgt voor bodemdegradatie. De bodemstructuur gaat dan verloren en wordt als het ware samengedrukt. Het bodemleven gaat door deze degradatie verloren en daarmee ook de doorlaatbaarheid van water en lucht. Hiermee neemt de plantengroei af en daarmee dus ook de productie van gewassen (Wouda, 2019).
Het gebruiken van de zware machines is voornamelijk tot stand gekomen omdat men onder natte omstandigheden de kavels op wil voor oogst of bewerking (Koopmans, 2007, pp. 1–3). Vochtige bodems zijn gevoeliger voor verdichting. Wanneer men dan met zware machines het land betreedt heeft dit een extra negatief effect op de structuur van de bodem (de Haan, 2015). Vaste rijpaden een steeds meer voorkomende trend voor het tegen gaan van bodemverdichting (de Haan, 2015). Tot op heden wordt er in Friesland nog steeds veel met zware machines gewerkt geeft Anne de Vries aan (Persoonlijke communicatie, 3 december 2020). Hierbij zegt hij dat het van belang is om de mechanisatie aan te passen. Een verandering binnen de mechanisatie is de ecoploeg. Door ondiep te ploegen wordt de bodemstabiliteit minder verstoord. Een ecoploeg zorgt er namelijk voor dat er geploegd wordt op een diepte van 10 à 15 cm diepte. Door deze diepte te hanteren wordt er ongeveer 15 cm minder diep geploegd (Koopmans, 2007, pp. 1–3). Door minder diep te ploegen houdt men meer organisch materiaal in de bovenste laag en daarmee wordt de structuur verbeterd. De bodem zal hiermee een betere waterinfiltratie hebben. Dit houdt in dat het water beter doordringt in de bodem, en water/nutriënten beter kunnen worden vastgehouden. Volgens Anne de Vries is met het gebruik van de ecoploeg zijn organische stofgehalte omhooggegaan met 1,6% binnen drie jaar (Persoonlijke communicatie, 3 december 2020).
Het organische stofgehalte is belangrijk voor de bodemstructuur. Om de organische stof structuur op peil te houden worden er meststoffen toegevoegd. Op het bedrijf van Anne de Vries wordt vaste mest gestrooid. Hij geeft aan dat vaste mest in combinatie met de ecoploeg de structuur verbetert. Deze twee elementen samen hebben voor een betere bodemstructuur gezorgd (Persoonlijke communicatie, 3 december 2020). Verder ziet hij de vraag naar vaste mest onder agrariërs stijgen. Deze trend kan zich doorzetten en binnen gebieden als een structureel bodembewerking worden gezien.
Ook de mechanisatie ziet Anne de Vries veranderen. ‘’Sommige agrariërs kijken alleen naar de grootte van een trekker en sommige boeren weten wel beter. Sommige agrariërs zien door lichtere mechanisatie een verbetering in hun bodem (persoonlijke communicatie, 3 december 2020) .’’
Verzilting
Verzilting is een steeds groter probleem binnen de landbouw. De gewassen die op dit moment op klei worden verbouwd hebben verschillende mate van tolerantie. Echter kunnen sommige gewassen beter tegen zout dan andere gewassen die geteeld worden. Zout zorgt namelijk voor structuurbederf (Van Staveren & Vedstra, 2012). Verzilting heeft verschillende oorzaken, allereerst door de geschiedenis. De gebieden die in Nederland op dit moment te maken hebben met verzilting waren na de laatste ijstijd, getijdegebieden. Dit houdt in dat deze gebieden als gevolg van de wisselende getijden onder water kwamen te staan door de zee. Verder heeft de laatste inpoldering ervoor gezorgd dat het zout omhoog is gekomen. In de afbeelding hierboven is te zien hoe het getijdegebied rond 800 voor Chr. liep, de inpoldering vanaf 1300 en het zoutgehalte op ca. 20 m diepte rond het jaar 2000 was (van Staveren & Vedstra, 2012).
De toekomst op het gebied van verzilting ziet er allesbehalve rooskleurig uit. Door de zeespiegelstijging en bodemdaling neemt verzilting op kleigebieden alleen maar toe.
Het structuur bederf van zout op klei zorgt niet alleen voor bodemkwaliteitsproblemen, maar ook gewasachteruitgang (Reindsen, 2018).
Om verzilting te verminderen moet er voldoende calcium aanwezig zijn, doorspoeling van water, verhoging van de agrarische stof en niet kerende grondbewerking.
Deze aspecten zijn belangrijk voor het tegengaan van verzilting (van Staveren & Vedstra, 2012).
Verder heeft drainage invloed op het tegen gaan van verzilting. Zoetwater is lichter dan zoutwater en ligt als het ware er bovenop. Door een diepere drainage toe te passen kan de zoetwaterlens groeien en de druk van zoutwater verminderen. Voornamelijk in de zomerperiode kan dit positief uitwerken. Deze innovatie kan in de toekomst binnen op het noordelijke kleigebied een trend worden (Reindsen, 2018).
